Sinds ik in een rolstoel zit, maak ik interessante fenomenen mee. Jarenlang werd mij de vraag ”waar komt u vandaan?” gesteld. Na mijn ongeluk werd dat vervangen door:
”Mag ik u wat vragen?”
”Ja hoor.”
”Zit u allang in een rolstoel of bent u…eh…?”
De vraag ”zo geboren of door ziekte in een rolstoel beland”, besterft ze op de lippen. Ik help: ”Nee, het komt door een ongeluk.”
”Oh wat erg. En u bent zo vrolijk en zo mooi. Zonde hoor. Nou prettige dag verder.”
Door mijn rolstoel hoor ik er helemaal bij in Nederland! Als ik dat eerder geweten had, was ik veel eerder invalide geworden!
Het andere fenomeen is dat ik snel in contact kom met mensen. Ik noem dat contact in een snelkookpan. Mijn gebrek is door mijn rolstoel zichtbaar, daardoor delen mensen meteen hun diepste geheimen en onzichtbare gebreken met mij. Geen poeha, geen maskers. Men komt meteen ter zake! Ze vertellen dat ze een burn-out hebben, psychisch leed of een borstamputatie, opgehangen blaas en darmen (ja, dat bestaat echt!), een hartklep of kanker of ze kennen steevast iemand in een rolstoel in hun omgeving. En bijna altijd eindigen ze met een verontschuldiging: ”Maar dat is natuurlijk niets vergeleken bij jou!” Mensen kunnen zich niets voorstellen bij ”niet kunnen lopen”. Dat begrijp ik. En toch denk ik stiekem: ik zou echt niet willen ruilen met jou.
Tegelijkertijd vind ik het pijnlijk dat mensen hun eigen leed bagatelliseren. Als ze er troost uit putten dat ”het altijd erger kan”, vind ik het niet erg. Want dat doe ik ook. Wijlen mijn lieve moeder zei na mijn ongeluk heel dankbaar te zijn omdat het ”erger had gekund”. Ik was tenslotte nog in leven. In het begin vond ik dat uiteraard niet leuk. Het ene moment kun je lopen en het andere moment lig je zwaargewond op de intensive care met de wetenschap dat je nooit meer zal lopen. Maar mijn moeder en mijn vader en iedereen die dat als troost tegen mij zeiden hebben gelijk gekregen. Bijna altijd kan alles erger.
En toch is het ook nodig stil te staan om je eigen pijn, verdriet en leed te voelen, te erkennen en daarin gehoord te worden. Neem kiespijn. Vaak gaat dat gepaard met erge hoofdpijn. Je hersens bonken letterlijk en je kan niet meer denken. Laat staan ergens anders aan denken. Ik zit in een rolstoel, maar ik ben niet ziek. Ik heb regelmatig pijn, maar ik ben niet ziek.
Gisteren sprak ik een jongeman die zijn ouders is kwijtgeraakt in de oorlog. Zijn vader is voor zijn ogen vermoord en zijn moeder is ”kwijt”. Hij weet niet of ze leeft. Een vriendin heeft na een voldragen zwangerschap een doodgeboren kindje ter wereld gebracht en daaropvolgend twee miskramen gehad. Ze zal nooit meer kinderen krijgen. Als het je troost biedt is het fantastisch, maar soms moet je je overgeven aan je eigen verdriet. Daarin verzwelgen en er niet meer uitkomen, is het andere uiterste.
Er bestaat geen verschil tussen klein en groot leed. Eruit krabbelen, doorzetten, jezelf herpakken, kortom hoe je ermee omgaat kan het verschil maken. Ik gun iedereen de kracht om zo om te gaan met zijn of haar pijn en verlies dat ze het leven toch zonnig tegemoet kunnen zien en de moed hebben om door te gaan en alles eruit halen wat er in zit. Als je toch leeft, maak er dan het beste van.
Een gezond persoon heeft 1.000 wensen, een zieke maar één.