Ik maak geen onderscheid tussen groot of klein leed; alle leed is immers groot zodra iemand zelf het lijdend voorwerp is.
Bagatelliseren helpt dus niet maar relativeren wel. Mijn ouders zeiden vlak na mijn ongeluk: “Allah’a şükür (God zij geprezen), het had erger gekund. Je leeft nog.” In het begin maakte mij dat heel boos.
En hoe verdrietig ik ook (nog steeds) ben dat ik niet kan lopen, het is waar: het had erger gekund. Mijn dwarslaesie en gedwongen rolstoelbestaan is niets vergeleken bij ander leed om mij heen.
Of het nu gaat om tientallen duizenden kwetsbare jongeren in Nederland of het vluchtelingenvraagstuk.
Maar kijk en zie ik wezenlijk?
De Frans-joodse filosoof van Litouwse afkomst, Emmanuel Levinas (1906-1995) heeft in een concentratiekamp gezeten. Die ervaring heeft zijn filosofische werk beïnvloed. Hij stelde zich de vraag hoe mensen elkaar aan kunnen doen, waar hij in die kampen getuige van is geweest. Ook de gevangenen onderling.
Hij stelt dat wij dat kunnen omdat we de Ander (Levinas schrijft ‘de Ander’ bewust met een hoofdletter) niet zíen. Hij zegt dat we in het gelaat van de Ander moeten kijken. Kijken wij echt in de ogen van de ander? Zien we de ander?
Iedereen kent het fenomeen van de daklozenkrant. De daklozen verkopen die krantjes bij de ingang van een supermarkt. Heeft u wel eens een krantje gekocht? Heeft u de verkoper toen aangekeken? Meestal willen die verkopers een praatje maken. Of heeft u de muntjes in het voorbijgaan in zijn handen gedrukt en bent u doorgelopen? Sterker nog, u wilde eigenlijk het krantje helemaal niet meenemen? Het ging u louter om de goede daad? En bij thuiskomst voelde u zich goed? Ik wel althans.
Volgens Levinas hanteren wij een vorm van denken die het ego, het autonome ‘ik’ als centrale instantie beschouwt. In de westerse denktraditie is dit al decennia gaande. Het ‘ik’ is het centrum, de medemens is enkel een belemmering voor de persoonlijke ontplooiing.
Het werkelijk anders-zijn, zoals wij de dakloze krantenverkoper zien, is in dit denken een bedreiging en dient zo vlug mogelijk te worden ingepast in het eigen denken.
Maar als ik echt kijk, aldus de filosoof: “Kan de verschijning van het weerloze gelaat (gezicht) van de Ander (de dakloze, de vluchteling) mij ertoe bewegen de zorg voor het eigen zijn te vergeten, de Ander doet dan, met andere woorden een appèl op mijn verantwoordelijkheid.”
Het eerste ervaar ik regelmatig: door de ander te zien, vergeet ik mijn eigen ‘zijn’ en dus zorgen. Het appèl dat op mijn verantwoordelijkheid wordt gedaan voel ik ook, altijd, maar we zijn meesters geworden in het onderdrukken daarvan. Als we dat allemaal doen, wie is dan nog verantwoordelijk?
Afgelopen week was het islamitisch Offerfeest. U kon uw offer ter waarde van een schaap (of meer), ook in de vorm van geld schenken. Mag volgens de imams.
Levinas ziet de relatie tot God als een relatie naast en niet los van de relatie tot de Ander. “De Oneindige (God) openbaart zich uitsluitend in het gelaat van de Ander. Wanneer ik een appèl van de Ander beantwoord, ‘zie’ ik God in het gelaat van die Andere. God staat dus niet boven de mens maar is terug te vinden op Aarde in het gelaat van de weerloze Andere.”
Ik denk dat de foto van Aylan, de dode kleuter op het strand, meer dan andere beelden een appèl op onze verantwoordelijkheid heeft gedaan omdat we in Aylan die weerloze Andere hebben gezien.
Geen mens is een eiland, geheel op zichzelf;
Elk mens maakt deel uit van het continent, is deel van het Al;
Voor de onmetelijke zee
Is Europa minder dan een kluitje aarde,
Weggeslagen van de kust, zoals ook de klippen dat zijn,
Of een huis vol geliefden en vrienden;
De dood van elk mens breekt mij af, want ik
ben met allen verbonden;
Vraag daarom nooit voor wie de doodsklok luidt;
Ze luidt voor jou.